34117 |
scrotum |
buidel:
bęi̯ǝl (Q171p Vlijtingen)
|
Teelzak van de stier. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34522 |
seksen |
sekken:
sɛkǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderij:
seͅldəreͅi (Q171p Vlijtingen),
± WLD (sjaelderij ? - moeilijk leesbaar)
sjalderij (Q171p Vlijtingen)
|
[Goossens 1b (1960)]Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
19778 |
sering |
meibloem:
2x
meibloem (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
meibloem (Q171p Vlijtingen),
meiblomme (Q171p Vlijtingen),
± WLD additie bij vraag 111: jammer dat U niet sering (syringa) gekozen hebt, de naam verandert bijna van dorp tot dorp. In Vlijtingen wordt het meiblom
meiblom (Q171p Vlijtingen, ...
Q171p Vlijtingen)
|
[N 82 (1981)]sering [N 82 (1981)] || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
21256 |
servituut |
vaart:
’n voāt (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zī.kǝl (Q171p Vlijtingen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
passant:
pǝsānt (Q171p Vlijtingen),
singel:
seŋǝl (Q171p Vlijtingen),
stoot:
stōt (Q171p Vlijtingen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint mjatten (Q171p Vlijtingen)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
± WLD
sjalot (Q171p Vlijtingen),
sjarlot:
šərloͅtə (Q171p Vlijtingen)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q171p Vlijtingen)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|