17859 |
tollen |
draaien wie een kokkerel:
kokkerèèl = tol.
drèèə wéj n kokkerèèl (Q171p Vlijtingen)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
təmatə (Q171p Vlijtingen)
|
tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17727 |
tonen |
laten zien:
laotə ziejə (Q171p Vlijtingen)
|
tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (Q171p Vlijtingen)
|
een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
22025 |
tortelduif |
koerduif:
koerduiven (Q171p Vlijtingen)
|
Kent U daarin diverse variëteiten of rassen? Welke? Geef naam en eigenschappen. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18917 |
traag |
langzame, een -:
⁄ne laantzəmə (Q171p Vlijtingen)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17928 |
trant |
gang:
gaank (Q171p Vlijtingen)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19809 |
trapleuning |
trapleen:
traplē̜n (Q171p Vlijtingen)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛ̄.xtǝr (Q171p Vlijtingen)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19292 |
treiteren |
knijpen:
(= kwellen).
kniepe (Q171p Vlijtingen),
kruisen:
(vandaar kreesheer = floager).
kriese (Q171p Vlijtingen),
plagen:
(= kwellen).
plaoge (Q171p Vlijtingen)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|