e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuinkervel kelver: kelver (Vlijtingen), keͅlvər (Vlijtingen), ± WLD  kelver (Vlijtingen) [Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)] || Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)] I-7
tuinman, boomkweker boomkweker: JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.  bømkwēkər (Vlijtingen), hovenier: JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.  hovənīr (Vlijtingen) [RND 08] I-7
tweede luiden voor de mis inluiden: eenleujen (Vlijtingen) Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)] III-3-3
tweeling tweeling: tweeleng (Vlijtingen), twēleŋ (Vlijtingen) tweeling [ZND 08 (1925)], [ZND 11 (1925)] III-2-2
twijg wisje: wiskǝ (Vlijtingen) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
twijg, jonge tak takje: ± WLD  tekske (Vlijtingen) Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] III-4-3
ui, ajuin en: en (Vlijtingen) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] I-7
uier uier: øi̯.ǝr (Vlijtingen), øi̯ǝr (Vlijtingen), øu̯.ǝr (Vlijtingen), øu̯ǝr (Vlijtingen) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9
uitblinken uitblinken: aotbleenkə (Vlijtingen) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken uitprakkiseren: ootprakkezere (Vlijtingen) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4