32709 |
uiteenploegen |
uitereenvaren:
ō.tǝrē.vǭ ̝.rǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21443 |
uitgaan |
op rabot gaan:
Van Dale: II. rabot (<Fr. ribote), (gew.) in de uits. op rabot zijn, aan de zwier zijn of gaan.
op rabot (Q171p Vlijtingen)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17854 |
uitglijden |
uitschrikkelen:
ootsjrikkelen (Q171p Vlijtingen)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uitluisteren:
(vandaar: leesterveenk).
ootleestere (Q171p Vlijtingen)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ō.tkuǫ.mǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21953 |
uitkomen van de eieren |
hikken:
gehikt (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21391 |
uitleggen |
aan het verstand brengen:
aon ge verstaand bringe (Q171p Vlijtingen),
uitleggen:
ootlegge (Q171p Vlijtingen),
verduitsen:
[ontrondingsgebied]
verditse (Q171p Vlijtingen)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
litsen:
ver zallen het joste litsen (Q171p Vlijtingen)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
neeə (Q171p Vlijtingen)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
ootslaog (Q171p Vlijtingen)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|