33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
stamper:
stęmpǝr (Q171p Vlijtingen)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
meent (Q171p Vlijtingen)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18828 |
getob; tobben |
gesukkel:
gesikkel (Q171p Vlijtingen)
|
het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
getröwdə vröw (Q171p Vlijtingen)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
getijge (Q171p Vlijtingen)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getijgen (Q171p Vlijtingen)
|
getuigen [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
met vuur spielen es gevoarlek (Q171p Vlijtingen)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
dat is ’n gevaorleke kjaal (Q171p Vlijtingen)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevangenis (Q171p Vlijtingen)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
geiven (Q171p Vlijtingen)
|
geven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|