| 21500 |
korporaal |
korporaal:
korperoal (Q171p Vlijtingen)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
| 18216 |
korte laars |
laars:
liassen (Q171p Vlijtingen)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
| 21978 |
korteafstandsvlucht |
kortbij:
kot bij (Q171p Vlijtingen)
|
korte afstandsvlucht (minder dan 100 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
| 26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫtmę̄l (Q171p Vlijtingen)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
| 23274 |
koster |
koster:
de késter (Q171p Vlijtingen),
kistər (Q171p Vlijtingen)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
| 20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrbə’nōdə (Q171p Vlijtingen),
kotelet:
kortelet (Q171p Vlijtingen),
kortəleͅtə (Q171p Vlijtingen)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [Goossens 1c (1955b)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 25168 |
koud, mistig en somber weer |
rooklucht:
raokloch (Q171p Vlijtingen)
|
mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kood vier (Q171p Vlijtingen)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (Q171p Vlijtingen),
kouteren:
kō.tǝrǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
| 22858 |
kraaltjes |
tekeltjes:
ti:kəlkəs (Q171p Vlijtingen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|