24541 |
lis (alg.) |
lis:
lis (Q171p Vlijtingen)
|
Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18967 |
list |
fint:
feent (Q171p Vlijtingen)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
līnttéken (Q171p Vlijtingen)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
brallen:
brɛlǝ (Q171p Vlijtingen),
keken:
kɛ̄.kǝ (Q171p Vlijtingen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
lonken:
Bet: schuinsweg kijken, loeren.
lonken (Q171p Vlijtingen)
|
lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
21837 |
logeren |
slapen:
slaopə (Q171p Vlijtingen)
|
in de winter bij elkaar gaan logeren [winterneven] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24846 |
loof |
blader:
± WLD
blôâjer (Q171p Vlijtingen),
± WLD ee als in sanitair
bleer (Q171p Vlijtingen)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
± WLD = scheut
sjèt (Q171p Vlijtingen)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lōpen (Q171p Vlijtingen),
lō.pǝ (Q171p Vlijtingen)
|
lopen [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
22400 |
loten |
loten:
lweutte (Q171p Vlijtingen)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|