22343 |
uitsliepen |
voor het lapje houden:
vjer t lepke hage (Q171p Vlijtingen)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ō.tspanǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
ootstellə (Q171p Vlijtingen)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21133 |
uitwijken |
uit de weg varen:
ǭ.t ˲dǝ wē̜.x ˲vǭ.rǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
22465 |
vaandel |
vaan:
voan (Q171p Vlijtingen)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
rindje:
re.ntšǝ (Q171p Vlijtingen),
vaars:
vi̯as (Q171p Vlijtingen)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
18949 |
vagebond |
vagebond:
vaogəboond (Q171p Vlijtingen)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lē.f (Q171p Vlijtingen)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
fuudele (Q171p Vlijtingen)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rī.zǝlǝ (Q171p Vlijtingen),
rīzǝlǝn (Q171p Vlijtingen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|