| 34313 |
vazelzeug |
vazelzeug:
vazelzeug (Q171p Vlijtingen)
|
Zeug die men in de wei laat lopen, zonder ze te willen vetmesten of voor de fok te gebruiken. Volgens de informant van Q 158a wordt dit varken in reserve gehouden als fokzeug. Het WNT (XVIII p. 956 s.v. vazelvarken) geeft als eerste betekenis "fokvarken" en als tweede "mager varken". Een vazelvarken wordt ook wel met opzet schraal gevoerd om het voor het fokken te gebruiken, naderhand ook om het gedurende de winter in leven te houden en dan tegen het voorjaar te gaan mesten (z. WNT XVIII p. 952 s.v. vazel III 3). [JG 1c, 1d, 2c; NE 2.I.8; N C, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
| 21284 |
vechten |
vechten:
fae:xtə (Q171p Vlijtingen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
| 34466 |
vechthaan |
soorthaan:
sorthǭ.nǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34266 |
vee |
beesten:
bēstǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34270 |
veearts |
artist:
artis (Q171p Vlijtingen),
paardsmeester:
pi̯atsmē.stǝr (Q171p Vlijtingen)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 20497 |
veelvraat |
slokker:
slŭŭkker (Q171p Vlijtingen),
vreetzak:
gelijk être
fréétzak (Q171p Vlijtingen),
vreter:
gelijk être
fréétər (Q171p Vlijtingen)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24262 |
veer |
pluim:
pluum (Q171p Vlijtingen)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 34267 |
veestapel |
beesten:
bēstǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
| 34282 |
veevoer verzamelen |
afmaaien:
ǭfmēn (Q171p Vlijtingen),
ǭfmęi̯ǝn (Q171p Vlijtingen),
repen:
rē.pǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
| 24919 |
veld, open land |
land:
laand (Q171p Vlijtingen),
veld:
vèèlt (Q171p Vlijtingen)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|