18920 |
leegloper |
leegloper:
leigluiper (L386p Vlodrop)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
leerling:
leerling (L386p Vlodrop)
|
de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22017 |
leervlucht |
proefvlucht:
proofvlug (L386p Vlodrop)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
leeuwenbek:
eigen spelling
leeuwebek (L386p Vlodrop)
|
Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34067 |
lege eerste koe |
gust (bijvgl. nmw.):
gøs (L386p Vlodrop)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
lejje (L386p Vlodrop)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34147 |
leiden |
dekken:
dekǝ (L386p Vlodrop),
leiden:
lɛi̯ǝ (L386p Vlodrop),
winnen:
wenǝ (L386p Vlodrop)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20580 |
lekkerbek |
vreetwolf:
vreitwolf (L386p Vlodrop)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
lelietje:
eigen spelling
lelgskus (L386p Vlodrop)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17643 |
lende |
lende:
linge (L386p Vlodrop)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|