24452 |
zwemblaas |
luchtblaas:
ideosyncr.
loogblaos (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwömə (L386p Vlodrop)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
warshout:
wē̜ršhǫu̯t (L386p Vlodrop)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
žwɛrm (L386p Vlodrop)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
troep:
troep (L386p Vlodrop),
vlucht:
vluch (L386p Vlodrop)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18005 |
zweten |
zweten:
sjweite (L386p Vlodrop)
|
zweten [N 10a (1961)]
III-1-2
|
22032 |
zweven |
zweven:
sjweeve (L386p Vlodrop)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19301 |
zwoegen |
wolven:
wouve (L386p Vlodrop),
zich uitsloven:
oetsjlove (L386p Vlodrop)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
sjwaard (L386p Vlodrop),
sjwaart (L386p Vlodrop)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)]
III-2-3
|