17540 |
lichaam |
lijf:
līēf (L386p Vlodrop)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
mach (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
25161 |
licht vriezen |
een beetje vriezen:
bietsje vreeze (L386p Vlodrop)
|
lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26527 |
licht, steenlicht |
lichtens:
lextǝs (L386p Vlodrop)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26538 |
lichtboom |
lichtboom:
lichtboom (L386p Vlodrop)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
25239 |
lichte nevel |
nevel:
nevel (L386p Vlodrop)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
seizoensjas:
uitspraak oe lang
sezoensjas (L386p Vlodrop)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kregel:
kregel (L386p Vlodrop)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
lichtriem:
lichtriem (L386p Vlodrop)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
le.t (L386p Vlodrop),
stuk:
sjtök (L386p Vlodrop)
|
liedje [RND]
III-3-2
|