19309 |
moedig (zijn) |
niet bang:
neet bang (L386p Vlodrop)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22045 |
moeilijk ademhalen |
piepen:
pieppe (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: moeilijk ademhalen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
strampelen:
sjtrampele (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
meute (L386p Vlodrop)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moerkonijn:
moorknien (L386p Vlodrop)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
24683 |
moerasspirea |
lis:
eigen spelling
leusj (L386p Vlodrop)
|
Moerasspirea (spireae (filipendula) ulmaria 50 tot 120 cm groot. De bladeren zijn geveerd met grote 3-delige eindlob, de steunbladeren zijn groot, aan de onderkant vaak witviltig; de bloemen groeien in grote, dichte trossen, 5-tallig, geelacht wit van k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hōͅf (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
[DC 03 (1934)] [N 05A (1964)]
I-7
|
20596 |
moezen |
prats:
pratsch (L386p Vlodrop)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18269 |
mof |
mof:
moef (L386p Vlodrop)
|
mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18873 |
mokken |
bokken:
bokke (L386p Vlodrop),
bronken:
bronke (L386p Vlodrop),
pruilen:
pruule (L386p Vlodrop)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)] || misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)]
III-1-4
|