24034 |
roeping |
roeping:
reuping (L386p Vlodrop)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gęi̯t (L386p Vlodrop)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
geitje:
getšǝ (L386p Vlodrop)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
mennes:
menas (L386p Vlodrop)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
20610 |
roerom |
meelpap:
meilpap (L386p Vlodrop)
|
roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
roest:
ros (L386p Vlodrop)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
roest:
ros (L386p Vlodrop)
|
Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
oo kort
rot (L386p Vlodrop)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21095 |
rog |
plat:
ideosyncr.
plat (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)]
III-2-3
|
32834 |
rollen |
op de rug leggen:
ǫpǝ røk lɛgǝ (L386p Vlodrop)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50]
I-11
|