| 25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjnieje (L386p Vlodrop)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
| 20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
eigen spelling
sjneeklukske (L386p Vlodrop)
|
Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnee (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop),
snîê (L386p Vlodrop)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25086 |
snel, vlug |
vlot:
flot (L386p Vlodrop)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sjneuvelle (L386p Vlodrop)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 33514 |
snijbonen |
breekbonen:
ideosyncr.
breikboon (L386p Vlodrop)
|
Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 18134 |
snijwonde |
snee:
sjnee (L386p Vlodrop),
snit:
sjnit (L386p Vlodrop)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21450 |
snipper |
snipper:
sjnipper (L386p Vlodrop)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
| 20549 |
snoepgoed |
lekker:
lekker (L386p Vlodrop),
slok:
schlok (L386p Vlodrop)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbeltsje (L386p Vlodrop),
klompje:
klumpke (L386p Vlodrop),
lekkertje:
lekkerke (L386p Vlodrop)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|