18126 |
syfilis |
geslachtziekte:
gesjlachziekte (L386p Vlodrop)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22524 |
taaien |
trampelen:
trampelle (L386p Vlodrop)
|
IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21826 |
taal |
taal:
taal (L386p Vlodrop)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
koek:
kook (L386p Vlodrop)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26428 |
taats van het staakijzer |
taatspen:
taatspen (L386p Vlodrop)
|
Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24]
II-3
|
20577 |
tabakspruim |
pruim:
proem (L386p Vlodrop),
pruimpje:
proemke (L386p Vlodrop)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20589 |
tabakssap |
zever:
zijver (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L386p Vlodrop)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (L386p Vlodrop)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)]
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
mets:
mets (L386p Vlodrop)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|