24494 |
tak (alg.) |
tak:
ideosyncr.
tak (L386p Vlodrop)
|
Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20476 |
tak van een geslacht |
stam:
sjtam (L386p Vlodrop)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kroon:
ideosyncr.
kroon (L386p Vlodrop)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
uitlopen:
ideosyncr.
oetlaope (L386p Vlodrop)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19650 |
tamme kanarie |
kanarievogeltje:
kunarieveugelke (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tɛŋ (L386p Vlodrop)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
18732 |
tandenstoker |
stokje:
sjtekske (L386p Vlodrop)
|
een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandjpien (L386p Vlodrop)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
tandjfleisj (L386p Vlodrop)
|
tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33429 |
tasmuurtje |
denzool:
denzǭl (L386p Vlodrop)
|
Het muurtje, oorspronkelijk van vlechtwerk maar later veelal van steen of hout, dat de tasruimte van de dorsvloer scheidt. Het is ongeveer een meter hoog, soms wat lager en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een plank of een balk. De benamingen sluiten vaak aan bij de benamingen voor de dorsvloer of de tasruimte. Aan het einde van het lemma zijn de benamingen voor de plank of balk op het muurtje apart opgenomen. Deze worden metonymisch ook vaak gebezigd voor het gehele muurtje. Zie ook afbeelding 14.d bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69d; N 4, 45; JG 1a, 1b en 2c; monogr.]
I-6
|