24779 |
veerdelig tandzaad |
trilgras:
eigen spelling
trilgraas (L386p Vlodrop)
|
Driedelig tandzaad (bidens tripartitus 10 tot 100 cm groot. De bladeren zijn tegenoverstaand, en meestal 3- (zelden 5-) delig; de bloemen staan in rechtopstaande hoofdjes, meestal zonder straalbloemen, groen of bruinachtig geel van kleur. De vruchten he [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21182 |
veerpont |
veer:
veir (L386p Vlodrop)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
veertigoere gebed (L386p Vlodrop)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19431 |
vegen, keren |
keren:
e van jeter
kèren (L386p Vlodrop)
|
Door strijken met een bezem, borstel van stof reinigen (keren, vegen, wissen, vagen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24919 |
veld, open land |
land:
land (L386p Vlodrop)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21742 |
veldfles |
veldfles:
veldflesj (L386p Vlodrop)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldkruuts (L386p Vlodrop),
wegkruis:
waegkruuts (L386p Vlodrop)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
eveling:
eveling (L386p Vlodrop),
leeuwerik:
leeuwerik (L386p Vlodrop)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)]
III-4-1
|
33505 |
veldsla |
veldsla:
ideosyncr.
veldsjla (L386p Vlodrop)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
32842 |
veldstrengen |
klinken:
kleŋkǝ (L386p Vlodrop)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|