17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (L386p Vlodrop)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
25308 |
vinger, maat kleiner dan een duim |
pink:
pink (L386p Vlodrop)
|
de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(vloeistof).
vingerhood (L386p Vlodrop)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoed:
eigen spelling
vingerhoot (L386p Vlodrop)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L386p Vlodrop)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (L386p Vlodrop)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
muurbloem:
eigen spelling
moerbloome (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
[N 92 (1982)]Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [N 92 (1982)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
geige (du.):
gijge (L386p Vlodrop),
viool:
fiool (L386p Vlodrop)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
driekleurig viooltje:
eigen spelling
driekleurig-vieulke (L386p Vlodrop)
|
[N 92 (1982)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
garde:
geird (L386p Vlodrop)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|