24980 |
vlijns, geelbruine aarde |
streep leem:
sjtreep leim (L386p Vlodrop)
|
geelbruine aarde tussen bruine grond en leem in [vlijns, vlijst] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24392 |
vlinder |
rupsenschijter:
roepse-sjieter (L386p Vlodrop),
roepseschieëter (L386p Vlodrop),
roepsesjieter (L386p Vlodrop),
vlinder:
vlendər (L386p Vlodrop),
zomervogel:
zomervogel (L386p Vlodrop)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [Roukens 03 (1937)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
strikje:
sjtrikske (L386p Vlodrop)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24964 |
vloed, hoogtij |
hoogwater:
hoogwater (L386p Vlodrop)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33668 |
vloeiweide |
vloeiwei:
vloeiwei (L386p Vlodrop)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
21784 |
vloek |
vloek:
vlook (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop,
L386p Vlodrop)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vlooke (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop,
L386p Vlodrop)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vlukske (L386p Vlodrop)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (L386p Vlodrop)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
22059 |
vlooien |
vlooien:
vleu (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: vedermijten: vlooien [N 93 (1983)]
III-3-2
|