19396 |
deken |
deken:
daeke (L386p Vlodrop)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
daekenaat (L386p Vlodrop)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dikke (L386p Vlodrop),
ideosyncr.
dikke (L386p Vlodrop)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
diksel (L386p Vlodrop)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24526 |
den |
dikke den:
ideosyncr.
diekeden (L386p Vlodrop)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
vlieglijn:
vlug (L386p Vlodrop)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24476 |
dennenappel |
dennenschobje:
ideosyncr.
dennesjuipke (L386p Vlodrop)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
wierooktakje:
ideosyncr.
wierooktakske (L386p Vlodrop)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24738 |
dennentakje met een pluim |
pluim:
ideosyncr.
pluum (L386p Vlodrop)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
vot:
ideosyncr.
vot (L386p Vlodrop)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|