22415 |
dobber |
dobber:
dobber (L386p Vlodrop)
|
De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L386p Vlodrop)
|
dochter [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
lijk:
liek (L386p Vlodrop, ...
L386p Vlodrop)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24726 |
dode tak |
dorre tak:
ideosyncr.
dorre tak (L386p Vlodrop)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20441 |
dodenwake |
dodenswake:
dodeswake (L386p Vlodrop)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
kwetsbuidel:
kwetsjbul (L386p Vlodrop)
|
Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22595 |
doel bij verstoppertje spelen add. |
versteken:
versjteikke (L386p Vlodrop)
|
het doel bij het verstoppertje spelen [buut] [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
friemmelle (L386p Vlodrop)
|
haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
doffe (L386p Vlodrop)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
haore (L386p Vlodrop),
houre (L386p Vlodrop)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|