23386 |
doopkapel |
doopkapel:
daupkapel (L386p Vlodrop)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23998 |
doopsel |
doop:
doup (L386p Vlodrop)
|
Het doopsel [der doof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20400 |
doopsprei |
doopdoek:
doupdook (L386p Vlodrop),
doopsprei:
doupsjprei (L386p Vlodrop)
|
de doopsprei [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
daupvont (L386p Vlodrop),
doͅ.upfunt (L386p Vlodrop)
|
doopvont [RND] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
doopwater:
duipwater (L386p Vlodrop)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17968 |
door een staand gewas lopen |
verru?neren:
verrenneweere (L386p Vlodrop)
|
lopen: Door een staand gewas lopen (spolken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
doorein (L386p Vlodrop),
gemischt:
gemiesj (L386p Vlodrop)
|
niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkdaagse kleren:
sjwerdese klijjer (L386p Vlodrop)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
besprinkelen:
besjprinkele (L386p Vlodrop)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
døͅr (L386p Vlodrop)
|
doornen [RND]
III-4-3
|