19085 |
liegen |
liegen:
leuëge (Q112p Voerendaal),
lēge (Q112p Voerendaal)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
de lieze (Q112p Voerendaal),
de līēs (Q112p Voerendaal)
|
lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (Q112p Voerendaal)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
lieë (Q112p Voerendaal)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34206 |
lijder aan open tuberculose |
open lijder:
ōpǝ lęi̯ǝr (Q112p Voerendaal)
|
Koe die aan open tuberculose lijdt. Dit is een vorm van tuberculose, waarbij tuberculeuze haarden in het lichaam met de buitenwereld in verbinding staan. Het betreft een zeer besmettelijke vorm. Zie ook het lemma ''lijder aan open tuberculose'' in wbd I.3, blz. 484. [N 52, 17b; N 3A, 85b]
I-11
|
20443 |
lijkbaar |
baar:
de baar (Q112p Voerendaal)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26183 |
lijken |
kemptouwen:
kɛmptǫwǝ (Q112p Voerendaal)
|
De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.]
II-3
|
20254 |
lijkenhuisje |
lijkenhuisje:
līēkehuuske (Q112p Voerendaal)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20466 |
lijkwagen |
dodenwagen:
doeëdewage (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzatemeel:
lizǭtǝmɛ̄l (Q112p Voerendaal)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|