23818 |
maria-lichtmis |
maria-lichtmis:
Maria-Lichmes (Q112p Voerendaal)
|
2 februari, Maria Lichtmis, de dag waarop in de kerk kaarsen gewijd worden [Maria-Littemis]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23836 |
maria-visitatie |
maria-ziep:
Maria-ziep (Q112p Voerendaal)
|
2 juli, Maria Visitatie [Maria Ziep, Maria-Zief]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23396 |
mariabeeld |
muttergottes (du.):
môder goades (Q112p Voerendaal)
|
Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
mɛrət (Q112p Voerendaal)
|
markt [RND]
III-3-1
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
e marmer beeld (Q112p Voerendaal),
e marmere bild (Q112p Voerendaal)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zextǝhǭk (Q112p Voerendaal)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
matras:
màtrás (Q112p Voerendaal)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (Q112p Voerendaal)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
maazələ (Q112p Voerendaal),
māzələ (Q112p Voerendaal)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)]
III-1-2
|
18855 |
medelijden |
metlijden:
midlieje (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|