28903 |
mouwplank |
mouwplank:
muplaŋk (Q112p Voerendaal)
|
De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d]
II-7
|
29066 |
mouwsplitje |
mouwsplitje:
mušpletjǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a]
II-7
|
29069 |
mouwvoering aannaaien |
armslok overnaaien:
ɛrmslǭk ø̄vǝrnēǝ (Q112p Voerendaal)
|
De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127]
II-7
|
24356 |
mug |
mug:
mək (Q112p Voerendaal)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
26147 |
muilband |
band:
band (Q112p Voerendaal)
|
IJzeren band rondom de borst en de las. Zie ook afb. 36. [N O, 1k]
II-3
|
24357 |
muis |
muis:
mōēs (Q112p Voerendaal)
|
muis [DC 35 (1963)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
de moes van de hand (Q112p Voerendaal)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
møtš (Q112p Voerendaal),
pats:
patš (Q112p Voerendaal)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
fakkenmijt:
fakemied (Q112p Voerendaal)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)]
I-7
|
23492 |
muurkapelletje |
muurkapelletje:
e moerkapelke (Q112p Voerendaal)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|