e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voerendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de schouder zitten op de pokkel zitten: bie der pap op der poekel zitte (Voerendaal) rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op de tenen lopen: op de tieëne loope (Voerendaal) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een steeltje zetten op een staartje: op ǝn štɛrtjǝ (Voerendaal) De knoop op een steeltje zetten. Men moet de knoop niet plat aannaaien, doch men dient een afstand tussen knoop en stof van ¬± 1/2 - 1 cm te houden. Hierdoor wringt de knoopt niet en wordt er ruimte voor de stofdikte opengelaten. [N 59, 136] II-7
op een sukkeldrafje lopen op een hondsdrafje lopen: e honsdrefke (Voerendaal) lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] III-1-2
opbergen opbergen: obergə (Voerendaal) opbergen [DC 38 (1964)] III-1-2
opbollen opbollen: opbǫlǝ (Voerendaal) De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te be√Ønvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.] II-1
opbollen van het beschuitdeeg opbollen: opbollen (Voerendaal) [N 29, 59a] II-1
openbreken opbreken: opbreken (Voerendaal) De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194] II-3
opening in een galmgat schallok: sjāālloak (Voerendaal) Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)] III-3-3
ophanger kragekettinkje: krāgǝkɛteŋskǝ (Voerendaal) Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7