25480 |
opslagplaats voor brood |
broodkamer:
bruǝtkāmǝr (Q112p Voerendaal)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
19290 |
opspelen |
opspelen:
opspieële (Q112p Voerendaal)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpštēkǝr (Q112p Voerendaal)
|
Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3
|
32938 |
optassen, vouwen |
bermen:
bɛrmǝ (Q112p Voerendaal),
in de laag leggen:
en dǝ lǭx lęqǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
bermer:
bɛrmǝr (Q112p Voerendaal)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
26249 |
optempelen |
vijzelen:
vijzelen (Q112p Voerendaal)
|
De roeden of de molenas met behulp van de tempel optillen. In l 318 en l 321 werd dit werk altijd door de molenmeester (mø̄lǝmęjstǝr) maar nooit door de molenaar zelf gedaan. [N O, 35b]
II-3
|
17900 |
optillen |
oplichten:
òpløXtə (Q112p Voerendaal)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
26659 |
opzakken |
opzakken:
opzakken (Q112p Voerendaal)
|
Meel in zakken doen en de gevulde zakken op het juiste gewicht brengen. [N O, 38l]
II-3
|
26205 |
opzeilen |
zeilen:
zeilen (Q112p Voerendaal)
|
Zeilen aanbrengen. [N O, 7a]
II-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
u(R)eg(j)el (Q112p Voerendaal),
örgel (Q112p Voerendaal)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || orgel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2, III-3-3
|