id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28883 | paskoordnaald | gimfnaald: gimfnǫlt (Voerendaal) | Tijdens het bevestigen van het paskoord rondom het te maken knoopsgat gebruikt men de paskoordnaald om het paskoord aan te hechten en strak en vlak langs de snede van het knoopsgat te spannen (Papenhuyzen III, pag. 17). De paskoordnaald is 6 √† 8 cm lang en loopt naar het oog wat dik toe. Het oog is flink groot, omdat het paskoord erdoorheen moet (idem, pag. 12). Zie afb. 10. [N 59, 12] II-7 |
28897 | paspop | model: mǝdɛl (Voerendaal), paspop: paspop (Voerendaal) | Pop waarop men gemaakte kleren past. Er zijn verschillende soorten paspoppen, bijv. harnassen van metalen ringetjes die van voren of van achteren kunnen worden gesloten of pasvormen van geprepareerd papier of karton (Morand, pag. 35). Er bestaan echter ook standaard-paspoppen, zowel voor mannen, vrouwen als kinderen. [N 59, 33] II-7 |
18183 | passen | aandoen: āndōǝn (Voerendaal), passen: pasǝ (Voerendaal) | Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] II-7 |
23784 | passiezondag | passiezondag: Passie-zondig (Voerendaal) | De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)] III-3-3 |
28898 | passpiegel | passpiegel: pasšpēgǝl (Voerendaal) | Grote spiegel waarin men zich helemaal kan zien, ten voeten uit. [N 59, 34] II-7 |
23237 | pastoor | pastoor (<lat.): pastoer (Voerendaal), pəsjtu.ər (Voerendaal) | Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)] || pastoor [RND] III-3-3 |
23236 | pastorie | pastorie: pastorie (Voerendaal) | Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] III-3-3 |
23296 | pater | pater (lat.): pa:tər (Voerendaal), paāter (Voerendaal) | Een ordegeestelijke, lid van een orde of congregatie, een pater [paâter]. [N 96D (1989)] || pater [RND] III-3-3 |
24223 | patrijs | patrijs: patries (Voerendaal), veldhen: veldhin (Voerendaal), veldhoen: veldhoon (Voerendaal) | patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1 |
23284 | patroonheilige, kerkpatroon | patroonheilige: patroeën-hillige (Voerendaal) | Een patroonheilige [patroeën]. [N 96C (1989)] III-3-3 |