19333 |
pret, schik |
spa (du.):
sjpas (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || plezier, pret maken [plezieren, ruizen] [N 85 (1981)] || pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
grappenmaker:
grappemeëker (Q112p Voerendaal)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23326 |
priester |
priester:
preester (Q112p Voerendaal)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24044 |
priesterfeest |
primiz (du.):
premiets (Q112p Voerendaal)
|
Een priesterfeest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
priesterkoor:
preesterkoer (Q112p Voerendaal)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pris (Q112p Voerendaal)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
tankeldraad:
taŋkǝldrǭt (Q112p Voerendaal)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
ijsdok:
īēzdog (Q112p Voerendaal),
’īēsdog (Q112p Voerendaal)
|
Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
probere (Q112p Voerendaal)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
processie (Q112p Voerendaal)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|