e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voerendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smokkelkruis smokkelkruis: sjmoekelkruuts (Voerendaal) Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)] III-3-3
snauwen snauwen: sjnauwe (Voerendaal) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1
snauwen, grauwen brommen: bro͂mmə (Voerendaal), schelden: sjellə (Voerendaal), snauwen: sjnauwe (Voerendaal) bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
sneeuwx sneeuw: sjnîê (Voerendaal) sneeuw [RND] III-4-4
snijmes snijmes: šnimɛts (Voerendaal) Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12
snijwonde snee: enne sneij (Voerendaal), snit: enne sjnit in der vinger (Voerendaal) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snikken snikken: sjnikke (Voerendaal) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snotneus koetenneus: koetenaas (Voerendaal), kute-naas: koe:te naas (Voerendaal), kōēte naas (Voerendaal), lopen-naas: lòòpe naas (Voerendaal), snotaap: sjnotaap (Voerendaal), snotnaas: sjnotnaas (Voerendaal), snotneus: n sjnotnaas (Voerendaal), snotterpot: sjnoëterpot (Voerendaal) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-2, III-1-4
snurken snurken: sjnorke (Voerendaal) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
sober zuinig: zuinig (Voerendaal) afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] III-1-4