17591 |
sproeten |
sproetelen:
en sjprootel
sjprootele (Q112p Voerendaal)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21545 |
sprookje |
vertelseltje:
vertélselke (Q112p Voerendaal)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
26166 |
staander |
kraagstaander:
krāxštø̜̄ndǝr (Q112p Voerendaal)
|
Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a]
II-7
|
20125 |
staart |
staart:
štat (Q112p Voerendaal)
|
Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9
|
26110 |
staartbalk van de hollandse molen |
staart:
štart (Q112p Voerendaal)
|
De middelste balk van de staart van de Hollandse molen die vanaf de achterkant van de molenkap tussen de vier schoren naar beneden loopt. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛstaart van de Hollandse molenɛ.' [N O, 52e; Sche 25; monogr.]
II-3
|
21272 |
stad |
stad:
štat (Q112p Voerendaal)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štal (Q112p Voerendaal),
štā.l (Q112p Voerendaal)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
34203 |
stalklauwen |
lange tenen:
laŋ tīn (Q112p Voerendaal),
lange voeten:
laŋ vø̄t (Q112p Voerendaal),
schoenen:
šōn (Q112p Voerendaal)
|
Als de koeien in de winter op stal staan, hebben ze weinig of geen beweging. Daardoor slijten de klauwen minder af. Ze kunnen aangroeien. Hierdoor ontstaan de "stalklauwen" met snavelvormig omgebogen toongedeelten. Deze hebben een zeer ongunstige invloed op de beenstanden en veroorzaken onnodige vermoeidheid. Zie ook het lemma ''stalklauwen'' in wbd I.3, blz. 482. [N 52, 9; A 48A, 13]
I-11
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjtambe.lt (Q112p Voerendaal)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
25960 |
standerdmolen |
standaard:
standaard (Q112p Voerendaal)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|