23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vagevuur (Q112p Voerendaal)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19454 |
vak van een kast |
vak:
vak (Q112p Voerendaal)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
29067 |
vals splitje |
vals splitje:
vālš špletjǝ (Q112p Voerendaal)
|
Vals plooitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131b]
II-7
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
van der duuvel bezeëte (Q112p Voerendaal)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19236 |
van katoen geven |
zich gans geven:
zich gans geëve (Q112p Voerendaal)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
muiten:
mūtǝ (Q112p Voerendaal)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
vang:
vaŋ (Q112p Voerendaal)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26252 |
vangplank |
vang:
vaŋ (Q112p Voerendaal)
|
Houten of metalen band om het vangwiel waarmee de molen tot stilstand kan worden gebracht. De houten vangplank is doorgaans aan de binnenzijde voorzien van zaagsneden en aan de buitenkant versterkt met een of twee metalen strippen. Zie afb. 50.1 [N O, 12b]
II-3
|
18808 |
vanzelfsprekend |
vanzelf:
vazelf (Q112p Voerendaal)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vęrǝkǝ (Q112p Voerendaal)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|