24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
vlaasjottel (Q112p Voerendaal),
vlaasjóttel (Q112p Voerendaal)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkuf (Q112p Voerendaal),
mérkuf (Q112p Voerendaal)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
19413 |
vlam |
vlam:
vlam (Q112p Voerendaal)
|
Vuurtong, vlam (vlam, laai) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33113 |
vlegelstok |
geerd:
gēǝt (Q112p Voerendaal)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
honing om de mond smeren:
hoëning om der mond smiëre (Q112p Voerendaal)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kontekruper (Q112p Voerendaal)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34348 |
vlekziekte |
vlekkenvuur:
vlɛkǝvȳr (Q112p Voerendaal)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
mv.
vlügele (Q112p Voerendaal)
|
vleugel
III-4-1
|
33986 |
vliegennet |
vliegengaas:
vlēgǝgās (Q112p Voerendaal)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|