19452 |
vliegenraam, hor |
hor:
hor (Q112p Voerendaal)
|
Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19380 |
vliering |
vliering:
vlieëring (Q112p Voerendaal)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
piəpəl (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal)
|
vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
34365 |
vloeibaar varkensvoer |
brij:
bręi̯ (Q112p Voerendaal),
slabber:
šlabǝr (Q112p Voerendaal)
|
[N 76, 38; N 76, 39; monogr.]
I-12
|
34341 |
vloeibare ontlasting |
zeik:
zēk (Q112p Voerendaal)
|
[N 76, 36; A 9, 24d]
I-12
|
21784 |
vloek |
vies woord:
viës woord (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal),
vloek:
vlook (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloke (Q112p Voerendaal),
vlooke (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vleuksjke (Q112p Voerendaal)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlū.r (Q112p Voerendaal)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
17937 |
vlug lopen |
rennen:
renne (Q112p Voerendaal),
vlot lopen:
vlot loope (Q112p Voerendaal)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|