21790 |
welbespraakt zijn |
goed spreken:
kint good sjpraeke (Q112p Voerendaal),
goed uit zijn woorden komen:
kint good oet zien weurd komme (Q112p Voerendaal)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32744 |
wendakkerhoeken |
oordeinden:
[oord]˱eŋ (Q112p Voerendaal),
ō ̞ǝrt˱eŋǝ (Q112p Voerendaal)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
24071 |
wereldgeestelijke |
geestelijke:
geestelijke (Q112p Voerendaal)
|
Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25569 |
werkbank |
bank:
baŋk (Q112p Voerendaal)
|
De werkbank of tafel waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b]
II-1
|
19132 |
werken |
werken:
wirke (Q112p Voerendaal),
wɛrəkə (Q112p Voerendaal)
|
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten] [N 85 (1981)] || werken [RND]
III-3-1
|
18915 |
werklustig |
moedig:
meudig (Q112p Voerendaal)
|
niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25519 |
werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald |
krats:
kratš (Q112p Voerendaal)
|
Gereedschap om de oven leeg te halen of om het overblijvende vuur in de hoeken te vegen. Dit lemma vertoont inhoudelijk veel over-eenkomst met het lemma ''rakelijzer''. Het is ook mogelijk dat dezelfde handeling geschiedt door een ovendweil of ovenbezem. Zie het lemma ''ovendweil of ovenbezem''. Verschillend soort gereedschap wordt gebruikt voor het leeghalen van de oven. Het kan een haaks omgebogen ijzer zijn met houten heft of een ijzer met vooraan een krul en met een houten handvat of een ijzeren of een houten vierhoekig blad met haaks daar bovenop een steel met handvat. Het kan ook simpelweg een bonestaak zijn die nat wordt gehouden. Een houten werktuig krijgt nogal eens de voorkeur boven een ijzeren, omdat volgens de boeren (Weyns 33) de ijzeren rakelstokken de oventegels te zeer doen slijten. Getuige de woordtypen "zwouw" en "zwoelde" wordt soms de ovenpaal gebruikt. Men moet er rekening mee houden dat een aantal woordtypen boerentermen zijn. Zie afb. 12. [N 29, 11c; OB 2, 2b; OB 2, 2a; N 29, 5b; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
26297 |
wervel |
vregel:
vergǝl (Q112p Voerendaal)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
wervelwind:
ənə wirvəlwintj (Q112p Voerendaal)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
24276 |
wielewaal |
goudmelder:
gaotmeelder (Q112p Voerendaal)
|
wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)]
III-4-1
|