e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voerendaal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wijdte wijdte: wītǝ (Voerendaal) De benaming voor een omtrekmaat, in het bijzonder als tweede lid van een samenstelling in bijv. bovenwijdte, taillewijdte en heupwijdte. [N 59, 44a; N 62, 2b] II-7
wijn wijn: wīēn (Voerendaal) wijn [RND] III-2-3
wijs geleerd: gelieërde (Voerendaal) veel wetend, veel geleerd, veel in zich hebbend [wijs, kloek] [N 85 (1981)] III-1-4
wijsvinger wijsvinger: der wīēsvinger (Voerendaal) wijsvinger [N 10 (1961)] III-1-1
wijwatervat wijwatersbak: wiewatersbak (Voerendaal) De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)] III-3-3
wijzerplaat van het torenuurwerk wijzerplaat: wiezerplaat (Voerendaal) De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)] III-3-3
wijzers van het torenuurwerk wijzers: wiezers (Voerendaal) De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)] III-3-3
wilde zucht vervleug: vǝrvlø̄x (Voerendaal), zwal: šwǭl (Voerendaal) Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7] I-11
wilg (alg.) bindwijde: -  binwie (Voerendaal), mandelwijde: -  manəlwie (Voerendaal), opgaande wijde: -  opxoandə wie (Voerendaal), wijde: wiej (Voerendaal) wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] || wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgensoorten zaalwijde: -  zaalwiej (Voerendaal) wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3