23934 |
zondag houden |
zondag heiligen:
der zòndig hillige (Q112p Voerendaal)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zung (Q112p Voerendaal)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19233 |
zorgen voor |
opzicht houden:
opzich houte (Q112p Voerendaal)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (Q112p Voerendaal)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
lotsen:
i.e. aan een fles zuigen.
lōētšə (Q112p Voerendaal),
zuigen:
zoege (Q112p Voerendaal),
zuiken:
zoeke (Q112p Voerendaal),
zōēke (Q112p Voerendaal)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuurbranden, het -:
t zoer brenne (Q112p Voerendaal),
t zoerbrenne (Q112p Voerendaal)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
begijn:
begieng (Q112p Voerendaal),
zuster:
zuster (Q112p Voerendaal)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20626 |
zuurdeeg |
zuurdeeg:
zoǝrdęǝx (Q112p Voerendaal)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
aanzetten:
azɛtǝ (Q112p Voerendaal)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
25556 |
zuurtijd |
zuurtijd:
zȳrtīǝt (Q112p Voerendaal)
|
De tijd gedurende welke het deeg moet blijven liggen om zuurdeeg te worden. Volgens informanten kan deze tijd verschillend zijn. Gewoonlijk duurt die één à twee dagen. Maar ze kan ook één nacht beslaan of een week of soms zelfs 14 dagen. De beantwoording van de vraag de "zuurtijd" was gedeeltelijk van dien aard dat een aantal woordtypen werkwoorden zijn. [N 29, 23c]
II-1
|