24472 |
boom (alg.) |
boom:
bŏm (Q112p Voerendaal),
boͅu̯m (Q112p Voerendaal),
buim (mv.):
beum mv (Q112p Voerendaal)
|
boom [DC 35 (1963)], [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frøͅi̯t[wei} (Q112p Voerendaal)
|
I-7
|
24127 |
boomkruiper |
boombikkertje:
baombikkerke (Q112p Voerendaal)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
boǝnǝ (Q112p Voerendaal)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
28841 |
boordband |
boordelint:
bø̄rlent (Q112p Voerendaal)
|
Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW]
II-7
|
18863 |
boos |
kwaad:
kaod (Q112p Voerendaal)
|
boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33814 |
boosaardig paard |
krammes:
kramǝs (Q112p Voerendaal)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
26178 |
bordveren |
stormveren:
štorǝmvę̄rǝ (Q112p Voerendaal)
|
De houten veren waarmee de eindborden en volgens de invullers uit l 288 en l 320a ook de windborden worden vastgezet. De springveren en de veren zaten in l 288, l 320a, l 353 en l 381b aan de achterzijde van de borden. [N O, 4c; N O, 4d; A 42A, 68]
II-3
|
29043 |
borst inwerken |
de borst persen:
dǝ borš pē̜šǝ (Q112p Voerendaal)
|
Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113]
II-7
|
17578 |
borstelig haar |
stoppels:
sjtoppele (Q112p Voerendaal)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|