| 34336 |
doodliggen |
doodliggen:
duǝtleqǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31]
I-12
|
| 20432 |
doodskist |
doodskist:
doetskis (Q112p Voerendaal),
doēdskis (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal),
dōē:tskis (Q112p Voerendaal),
zerk:
zerk (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal),
zerrek (Q112p Voerendaal),
zerək (Q112p Voerendaal)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
| 23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doeëdsklok (Q112p Voerendaal)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doeëdzung (Q112p Voerendaal)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 19590 |
doofpot |
amerbak:
oamǝrbak (Q112p Voerendaal)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
| 34537 |
dooier |
door:
dōǝr (Q112p Voerendaal)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 23204 |
doop |
doop:
inne doop (Q112p Voerendaal)
|
Een doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23318 |
doopbewijs |
doopbewijs:
doopbewies (Q112p Voerendaal)
|
Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
doopkleed (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal),
doͅ.upklɛtjə (Q112p Voerendaal)
|
doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
| 24006 |
doopkaars |
doopkaars:
doopkeëts (Q112p Voerendaal)
|
De doopkaars. [N 96D (1989)]
III-3-3
|