17856 |
draaien |
draaien:
dręjǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het gewone draaien en werken van de molen. [N O, 13e]
II-3
|
26138 |
draaiend werk |
draaiwerk:
drējwęrǝk (Q112p Voerendaal)
|
Algemene benaming voor de draaiende onderdelen van zowel de wind- als de watermolen. [N O, 22; monogr.]
II-3
|
33727 |
draaihek |
barrier:
barīr (Q112p Voerendaal),
hek:
hɛk (Q112p Voerendaal),
vouwere:
vǫu̯wǝrǝ (Q112p Voerendaal)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
drager (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
hemeldrager:
heëmeldrager (Q112p Voerendaal)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vanendrager:
vanedrager (Q112p Voerendaal)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18877 |
drenzen |
janken:
janke (Q112p Voerendaal),
jengelen:
jengele (Q112p Voerendaal)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29037 |
dresseren |
rekken:
rękǝ (Q112p Voerendaal),
uitdrijven:
ūtdrīvǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het richten van panden en naden of het modelpersen. Men geeft hierdoor aan verschillende onderdelen vóór het in elkaar zetten de vorm die deze voor een goede val of zit nodig hebben (Gerritse, pag. 53). [N 59, 81b; N 59, 81a]
II-7
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
drèssoir (Q112p Voerendaal)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28869 |
driehoek |
winkelhaak:
weŋkǝlhǭk (Q112p Voerendaal)
|
Een houten teken- en meetinstrument in de vorm van een uitgesneden driehoek met ofwel één hoek van 90o, één van 60o en één van 30o, ofwel één hoek van 90o en twee van 45o. Het is bij voorkeur gemaakt van een houtsoort die niet trekt of splintert (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 3. [N 59, 3a; N 59, 3c]
II-7
|