22480 |
driekoningen |
driekoningen:
dreikünige (Q112p Voerendaal)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18866 |
driftig |
koppig:
köppig (Q112p Voerendaal)
|
vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
kokkərel (Q112p Voerendaal),
kokərel (Q112p Voerendaal)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (Q112p Voerendaal)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pōl (Q112p Voerendaal)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34350 |
droge tepel |
dopspeen:
dopšpiǝn (Q112p Voerendaal),
een slechte udder hebben:
ǝ šlɛx ødǝr hø̜bǝ (Q112p Voerendaal)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
20635 |
dronken |
vol:
vol (Q112p Voerendaal),
zat:
zaat (Q112p Voerendaal)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
bezopen zijn:
bezoape zië (Q112p Voerendaal)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
trûûch (Q112p Voerendaal)
|
droog [RND]
III-4-4
|
21817 |
druk praten |
muilen:
mōēle (Q112p Voerendaal),
retteketetten:
WNT: retteketet, 1. geluid van of als van een trompet.
rétteketétte (Q112p Voerendaal)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|