29055 |
geren |
geren:
gīrǝ (Q112p Voerendaal)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
20475 |
geslacht |
geslacht:
gesjlach (Q112p Voerendaal),
uit het zelfde nest:
ōēt ⁄t zelfde nès (Q112p Voerendaal)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23491 |
gesloten kapelletje? |
toe kapelletje:
e tôw kapelke (Q112p Voerendaal)
|
Een kapelletje waar men niet in kan, waarin achter traliewerk een kruis of een beeld staat. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25942 |
gestadige wind |
oostwind:
oostwind (Q112p Voerendaal)
|
Een constante, niet stotende wind. [N O, 9d]
II-3
|
18828 |
getob; tobben |
gesukkel:
gesukkel (Q112p Voerendaal)
|
het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
chətrauwdə vraow (Q112p Voerendaal)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getuuge (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal,
Q112p Voerendaal)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
getuge (Q112p Voerendaal)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34303 |
gevlekt varken |
piétrain:
pǝtrē̜n (Q112p Voerendaal)
|
Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d]
I-12
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gevormd weëde (Q112p Voerendaal)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|