19381 |
gewelf |
gewelf:
gewulf (Q112p Voerendaal)
|
Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
muurschildering:
moersjildering (Q112p Voerendaal)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25610 |
gewicht verliezen |
inbakken:
enbakǝ (Q112p Voerendaal)
|
Het verliezen van gewicht bij het bakken van het brood. Volgens de informant van L 270 houdt dit verlies aan gewicht ± 10% in. [N 29, 48]
II-1
|
25580 |
gewichtssteen |
lood:
luǝt (Q112p Voerendaal)
|
Gevraagd werd speciaal naar de stenen die men vroeger in plaats van gewichten gebruikte. [B 29, 33b; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
19264 |
gewillig |
gewillig:
gewillig (Q112p Voerendaal)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
knook:
enne knaok (Q112p Voerendaal)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompenie (Q112p Voerendaal),
complot (fr.):
(in ongunstige zin).
kómplot (Q112p Voerendaal)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
schreeuwgezicht:
e sjrow gezich (Q112p Voerendaal)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
gezin:
gezin (Q112p Voerendaal),
huishouden:
hōēshawwe (Q112p Voerendaal)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18038 |
gezwel |
gezwel:
e gesjwil (Q112p Voerendaal)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|