18894 |
keus |
keus:
keus (Q112p Voerendaal)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kēvər (Q112p Voerendaal)
|
kever, tor [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
enselen:
ensjele (Q112p Voerendaal)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
keeskeurig (Q112p Voerendaal)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
van wijds roepen:
van wīēds rope (Q112p Voerendaal)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18893 |
kiezen |
uitkiezen:
oētkeze (Q112p Voerendaal)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakərt (Q112p Voerendaal)
|
kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakkereieren:
kwakərɛi̯ər (Q112p Voerendaal)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)eieren, eitjes:
kwakərɛi̯ər (Q112p Voerendaal)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
26184 |
kikkers |
kikvorsen:
kikvorsen (Q112p Voerendaal)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|