e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voerendaal

Overzicht

Gevonden: 2119
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knipbrood knipbrood: knepbruǝt (Voerendaal) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knippatroon patroon: pǝtrōǝn (Voerendaal) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7
knippen, snijden snijden: šni-jǝ (Voerendaal) Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW] II-7
knokkelkuiltjes kuiltjes: kulkes (Voerendaal) De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)] III-1-1
knollen uittrekken kruiden: krūǝ (Voerendaal) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolvoer, rapen (coll.) groente: grø̄nt (Voerendaal) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop knoop: knǫwp (Voerendaal) Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7
knoopsgat inknippen, insnijden inknippen: enknepǝ (Voerendaal) Het inknippen van het knoopsgat. Dit wordt eerst met krijt op het kledingstuk afgetekend en daarna ingeknipt of ingeslagen met een knoopsgatenschaar of een gaatjestang. [N 59, 138] II-7
knoopsgatenschaar knoopslokerscheer: knǫwpslōkǝršēr (Voerendaal) Bijzondere schaar om knoopsgaten mee te knippen. Volgens de informant van Q 253 heeft de schaar een uitsparing over het eerste derde deel van de snede, te beginnen bij het klinknageltje, de niet. De informant van Q 121c vermeldt een knoopsgatenschaar met een stelschroef waarmee de lengte van de knoopsgaten ingesteld kan worden. Volgens Gerritse (pag. 24) bestaan er knoopsgatenscharen met en zonder stelschroef. Om het schaartje zonder schroef te gebruiken knipt men met de knoopsgatentang eerst het gatenrondje op de juiste plaats in en daarna het knoopsgat op de juiste lengte. Zie voor een model knoopsgatenschaar afb. 21. [N 59, 16d; N 59, 26a; N 59, 30b; monogr.] II-7
knoopsgatensteek knoopslokersteek: knǫwpslokǝrštēk (Voerendaal) Steek voor het maken van knoopsgaten. Men steekt de naald in achter het paskoord of de pasdraad, welke achter de kant van het knoopsgat wordt gelegd en met de linkerhand vastgehouden, en alvorens de naald weer uit te halen slingert men de draad van links naar rechts om de naald heen. Wanneer de draad wordt aangehaald, ontstaat daardoor op de kant van het knoopsgat een nopje. Deze nopjes moeten elkaar aanvullen en regelmatig opvolgen (Gerritse, pag. 47). Er zijn verder diverse soorten knoopsgatensteken. Zie afb. 42. [N 59, 63; N 62, 16a] II-7