e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mond (spotnamen) muil: mowl (Voort) muil (M.) [ZND 01 (1922)] III-1-1
mondvol steek: ⁄n steek afbijten (Voort) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik pater (lat.): pater (Voort), powtər (Voort) Een monnik. [ZND 31 (1939)] || Monnik. [ZND 01 (1922)] III-3-3
mopperen brommen: brumə (Voort) brommen [ZND 01 (1922)] III-1-4
morgengebed morgendgebed: mørgətgəbɛt (Voort) Morgengebed. [ZND 01 (1922)] III-3-3
mosterd mosterd: mossel (Voort), moͅsəl (Voort) mosterd [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: ook in ZND 31, 038  mot (Voort) mot [ZND 01 (1922)] III-4-2
motregen, fijne regen regen: regel (Voort) stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4
mout mout: māǝt (Voort) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: mouw, mouwke (Voort), məw (Voort), twie mouwe (Voort) een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw [ZND 01 (1922)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] III-1-3