33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stē̜ǝr (P192p Voort)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wit (P192p Voort)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
33479 |
witte aalbes |
witte aardberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
witə jasəbēr (P192p Voort)
|
witte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20654 |
witte kool |
witte kool:
wetə køͅl (P192p Voort)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (P192p Voort, ...
P192p Voort),
kwikstaart:
kwikstat (P192p Voort),
schepertje:
scheperke (P192p Voort, ...
P192p Voort)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
20853 |
worst |
saucijs:
sesizen (P192p Voort)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫtǝl (P192p Voort)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
hofpoten:
hōoͅfpoͅu̯tə (P192p Voort)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
striksel:
striksel (P192p Voort)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17888 |
wroeten |
wroelen:
vrølǝ (P192p Voort)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|