21336 |
juffrouw |
juffrouw:
ju.frow (P192p Voort),
jùffrouə (P192p Voort)
|
juffrouw [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
ee blau kleed (P192p Voort),
op elke a zonder tekentje staat een bolletje, onder de eerste o ook een bolletje
ana hør klit eͅs vōl laŋər as da fa͂ mikə (P192p Voort)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
jus (P192p Voort)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakjong:
kwakjo.ŋk (P192p Voort)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kōǝmǝ (P192p Voort),
kǭm (P192p Voort)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
køə (P192p Voort),
kaaitjes:
küökəs (P192p Voort)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsensnuiter:
kasəsnø͂ͅtər (P192p Voort)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
23212 |
kabouter |
alvermannetje:
alvermenneke (P192p Voort),
alvərmenəkə (P192p Voort)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
kachel:
kaxəl (P192p Voort, ...
P192p Voort),
stoof:
styəf (P192p Voort)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kǭf (P192p Voort)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|