e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Voort

Overzicht

Gevonden: 1571

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
armvol armvol: ɛrmvoͅl (Voort, ... ), ɛrǝmvǫl (Voort) armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.] I-4, III-4-4
arresteren aanhouden: aangeha (Voort) De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)] III-3-1
as assen: assche (Voort) as [ZND 32 (1939)] III-2-3
asblok asblok: ās˱blǫk (Voort) Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.] I-13
aswoensdag aswoensdag: ɛi:swi:nsdoch (Voort) Aswoensdag. [ZND 01 (1922)] III-3-3
avegaar egger: ęgǝr (Voort) Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.] II-12
averechts, achterstevoren averechts: øvərəs (Voort) averechts [ZND 01 (1922)] III-4-4
avondmaal avondstond: o:vət stoͅnd (Voort), navondskost: nue.skes (Voort) de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] III-2-3
azijn edik: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  e:k (Voort) azijn [ZND 01u (1924)] III-2-3
baantje glijden op het ijs sleuren: sloerə (Voort) Glijden. [ZND 01 (1922)] III-3-2